Gestimuleerd door Aafjes’ boeken over de Japanse rechter Ooka ben ik me gaan verdiepen in twee werken over Japanse poëzie van J. van Tooren: Tanka, Het lied van Japan (1983) en Haiku. Een jonge maan (1973; in 2000 de tiende druk!).
De tanka bestaat uit vijf regels van 5-7-5-7-7 lettergrepen; in deze vorm werd gedicht vanaf plm. 600. De haiku is hierna ontstaan, bestaat uit drie regels van 5-7-5 lettergrepen en is bekend vanaf plm. 1600. Beide dichtvormen worden tot op de dag van vandaag in Japan beoefend.
Heel bijzonder is dat de vroegere Japanse keizers zich ingespannen hebben om de oude tanka voor het nageslacht te bewaren. Om dat te bereiken hebben ze verschillende keren de opdracht gegeven om verzamelbundels aan te leggen. De eerste kwam plm. 760 tot stand en bevatte maar liefst 4500 verzen, gevolgd door nog 21 bundels.
Sinds enkele decennia houden ook Westerse dichters zich met de tanka en haiku bezig. In Nederland en België bestaan hiervoor zelfs speciale tijdschriften. Al ben ik (nog) niet zo verslingerd aan deze poëzievorm als bijvoorbeeld de in 2012 overleden dichteres Inge Lievaart, ik ben er wel door geboeid. Wat een scherp observatievermogen verraden die gedichten.
Anders dan in veel Nederlandse poëzie ontbreken maat en rijm; bepalend is het aantal lettergrepen. Het vertalen van deze poëzie is dan ook uitermate lastig. Om deze gedichten recht te kunnen doen heeft J. van Tooren (pseudoniem van Anna Maria Mulder-Swanenburg de Veye, 1900-1991) op 60-jarige leeftijd dan ook Japans geleerd.
De tanka mag beperkt zijn qua omvang, qua inhoud is die vaak heel sprekend. Altijd weer is er aandacht voor de natuur, die dan geregeld wordt verbonden met wat er innerlijk bij de dichter speelt. Enkele voorbeelden:
(Prins Otsu, plm. 675:) (Vrouwe Ishikawa antwoordt:)
In de dauw die droop Was ik maar geweest
uit de druipende bergen deze dauw uit de bergen
wachtte ik op u die u doorweekte
mijn liefste, geheel doorweekt toen ge daar stond te wachten
door de dauw uit de bergen. op mij, in druipende dauw!
(Priester Mansei, plm. 720:) (Yamaoé no Okura, plm. 700:)
Deze onze wereld In deze wereld
waarmee vergelijk ik haar? is alleen schaamte en verlies
De witte schuimgolf zo zou men denken;
achter een schip dat uitroeit maar wegvliegen kan men niet
bij ’t morgengloren! omdat wij geen vogels zijn.
De haiku is nog weer beknopter; daarin kan maar één suggestie, één gedachte tegelijk aanwezig zijn, al heeft zo’n minigedicht soms een dubbele bodem. Niet voor niets waren in elk geval de vroegere afkomstig uit kringen die Zen-boeddhisme beoefenden. Enkele voorbeelden:
(Basho, 1644-1694) (Basho)
Pruimbloesemgeur, en – Op een dorre tak
plotseling gaat de zon op is een kraai nog blijven zitten
over het bergpad. in de herfstavond.
(Issa, 1763-1827) (Shiki, 1867-1902)
Waar zou hij heengaan Donkerblauwe zee,
in deze zware regen, witbesneeuwde bergen,
zo’n eenzame slak? en vogels, terugkerend.
Het eerste boek van Van Tooren lezend verbaas ik me erover dat Japan al in die vroege tijd zo’n verfijnde dichtkunst kende. Deze verbazing maakt duidelijk hoe Europa-centrisch ik denk, alsof de wereldbeschaving zich vooral in Europa afspeelt. Wij zijn trots op onze middeleeuwse Hadewijch (± 1210-1260) en Jacob van Maerlant (± 1235-1300), maar toen zij optraden kende Japan al 600 jaar de tanka!
Opvallend in al die eeuwen van tanka en haiku is ook dat God daarin eigenlijk volledig ontbreekt. Dat geeft aan hoe anders de bovendrijvende levensbeschouwing in Japan was (en is) dan die in Europa. Tegelijk is waar dat de liefde voor de natuur en de menselijke emoties van de Japanse dichter voluit herkenbaar zijn voor ons in Europa.
Van Tooren heeft ons een grote dienst bewezen door ons zo intensief vertrouwd te maken met deze twee Japanse dichtvormen. De al genoemde Lievaart met haar bundels haiku en tanka bewijst hoe inspirerend dat voor velen is geweest.