De tekst op de achterflap klopt helemaal: in zijn historische roman Sara, het meisje dat op transport ging (2017) heeft rabbijn Lody B. van de Kamp een ontroerend verhaal geschreven. Door de levensbeschrijving van één fictieve persoon stelt de auteur de kindertransporten aan de orde die in 1938-1939 hebben plaatsgevonden vanuit Duitsland via Nederland naar met name Engeland. Een van de drijvende krachten achter deze transporten was de hervormde Truus Wijsmüller-Meijer, een verzetsheldin uit Amsterdam, die volgens Wikipedia na Raoul Wallenberg het grootste aantal Joden heeft gered, meer dan 10.000 kinderen.
Van de Kamp vertelt hoe de veertienjarige Sara Jacobson in Kleve de opkomst van de bruinhemden meemaakt en de emoties van haar ouders daarover. Angstaanjagend voor het meisje en dat temeer omdat haar ouders, passend bij die tijd, haar weinig vertellen over wat er gaande is. Ze maakt mee hoe haar vader om z’n Jood-zijn niet meer mag werken als advocaat en z’n brood verdienen moet met handarbeid. Ze is getuige van het nazi-vandalisme tijdens de Kristallnacht, de nacht van het gebroken glas, 8-9 november 1938. Ze merkt de groeiende spanningen tussen haar ouders over al of niet emigreren.
Intussen blijken al meer kinderen uit haar klas te vertrekken naar Engeland. December 1938 brengen haar ouders haar rechtstreeks vanaf school naar het station. Tot haar verbijstering moet Sara dan met haar zevenjarige zusje Mirjam mee met de trein terwijl haar ouders en jongere broertje Izaäk achterblijven. Traumatisch voor Sara. Wanhopig wordt ze als in Nijmegen haar zusje Mirjam niet verder mag omdat Engeland nog geen toestemming heeft gegeven zulke jonge kinderen mee te nemen. Later blijkt dat Mirjam de overtocht niet meer gehaald heeft en uiteindelijk in Bergen-Belsen is terechtgekomen.
In Londen wordt Sara door haar oom en tante opgevangen. Bij hen blijft ze, ook als het haar vader gelukt is Engeland te bereiken. Als in 1939 de oorlog met Duitsland is uitgebroken, wordt Sara met vele andere Londense kinderen geëvacueerd naar het veilige platteland en komt zij terecht bij wildvreemde mensen, bij wie ze de rest van de oorlogsjaren blijft. Na de oorlog gaat ze weer terug naar haar oom en tante in Londen.
Het lukt Sara niet haar draai te vinden: haar vader is een gebroken mens; over haar moeder, zus en broertje weet ze aanvankelijk niets. Maar dan komen de berichten los: haar moeder is in een kamp overleden; daar is haar broertje Izaäk spoorloos verdwenen; haar zus Mirjam heeft Bergen-Belsen amper overleefd en moet in Duitsland en later in Zweden aansterken, waarna ze als ziekenhuispatïente in Londen komt en maanden nodig heeft om te herstellen.
Van de Kamp beschrijft overtuigend de ontworteling en radeloosheid van Sara. De gebeurtenissen die zij moet meemaken zijn in feite te veel en te groot voor een tiener. Je kunt er niet met droge ogen over lezen.
Op één moment komt de rabbijn Van de Kamp met zijn visie om de hoek kijken, namelijk als hij beschrijft hoe de christelijke pleegouders van Sara wat onbeholpen hun geloof op Sara proberen over te brengen: “Luister eens, Sara, je moet weten dat er een Verlosser is. Die is aan het kruis gestorven voor wat wij verkeerd hebben gedaan (…) Zonder Hem komt niemand in de hemel. Daarom is het nodig dat ook jij Hem leert kennen.” En dan laat Van de Kamp Sara zo reageren: “Verward kijk ik de man aan. Wat moet ik met deze informatie? Ik ben toch een Joods kind? Dus heb ik hier geen boodschap aan (…) Zij zijn christelijk, ik ben Joods.” Ik kan me niet goed voorstellen dat een tiener zo (volwassen) denkt. Ik herken hierin de benadering van Van de Kamp. Als ik zijn schrijfsels in de krant goed begrepen heb vindt hij dat christenen en Joden elkaar niet moeten lastigvallen met hun overtuiging. Het zijn nu eenmaal verschillende werelden. Hij moet dus niks hebben van het missionaire karakter van het christelijk geloof. Historisch gezien heel begrijpelijk want de christelijke drang om het geloof uit te dragen heeft de Joden in de loop van de geschiedenis verschrikkelijk veel ellende gebracht. Tegelijk is waar dat het wel bij christenen hoort dat ze hun z’n geloof met de ander willen delen.
Intussen roept de roman Sara de vraag op: moet je, mag je dat wel doen tegenover een Joods pleegkind, dat qua leeftijd en situatie compleet afhankelijk is van jou? Maak je door het mondeling uitdragen van je geloof in feite geen misbruik van je macht tegenover een weerloos kind? Ik heb het heel respectvol gevonden toen ik las dat christenen met Joodse onderduikers aan tafel soms uitsluitend voorlazen uit het Oude Testament. Maar goed, dit punt beslaat slechts één bladzijde van het boek.
Het is een goede zaak dat Van de Kamp de kindertransporten op deze invoelende manier tot leven heeft gebracht. Wat hebben ook Joodse kinderen die geen kamp hebben gezien geleden door hun verlorenheid bij vreemde mensen en vaak zelfs in een vreemd land. En wat verschrikkelijk was het toen na de oorlog bleek dat hun verlorenheid nooit meer zou overgaan omdat de meeste geliefden gruwelijk vermoord waren. Hoe ter wereld kunnen er dan nog mensen zijn die Hitler verheerlijken en het nazisme nieuw leven willen inblazen?! Maar ik weet het: van mensen kun je alles verwachten, gezien alleen al wat op dit moment kinderen in Syrië of in midden-Afrika aangedaan wordt.