Het is een goede zaak dat Ton Lemaire in z’n boek ‘Onder dieren. Voor een diervriendelijker wereld‘ (2017) opkomt voor het welzijn van dieren, want nog altijd laten mensen zich gruwelijk gelden ten koste van dieren door ze meedogenloos te verhandelen, benauwend op te sluiten, te slachten, als object van proeven te gebruiken, voor plezier te bejagen enzovoort.
Lemaire pakt z’n pleidooi breed aan. Z’n dikke boek van ruim 500 blz. begint met een uitgebreide beschrijving van zes diersoorten: wolven, olifanten, prieelvogels, bijen, paarden en honden. Daarbij geeft hij aandacht aan hun leefwereld, hun gedrag en hoe in de loop van de tijd over hen geschreven is.
Boeiend is hoe hij de eigenheid van de mens beschrijft ten opzichte van het dier. Hij moet niets hebben van de typering van de mens als beeld van God. Toch is ook in zijn ogen de mens echt anders dan het dier. Lemaire wijst dan niet op ons verstand of onze geest, want op dat vlak hebben dieren soms meer te bieden dan wij ons realiseren. Waarin zij vooral van elkaar verschillen is dit: dieren zijn specialisten in gedrag dat hoort bij een beperkt aantal problemen van hun specifieke leefwijze; mensen daarentegen zijn ongespecialiseerd en hebben een universele leefwereld. Omdat mensen de dwingende instincten missen die de dieren voortdrijven zijn ze potentieel open naar de volledige wereld, die ze dan ook in alle vrijheid kunnen bestrijken.
Helaas zijn we ook in een ander opzicht anders dan de dieren: we zijn de enige soort die martelt, genocide pleegt, andere diersoorten uitroeit en in staat zijn tot de systematische destructie van oorlogen.
Heel pijnlijk is het hoofdstuk over de devaluatie van levende dieren tot consumptievlees. Het mag waar zijn dat de mens altijd vlees gegeten heeft maar nooit waren de schaduwzijden hiervan zo groot als nu. Akelig is wat Lemaine schrijft over de fabrieksmatige afslachting in abattoirs. Schokkend is ook te lezen dat veeteelt voor 14,5% bijdraagt aan kwalijke gassen, 60% van alle agrarische grond nodig heeft en 45% verbruikt van al het water dat voor voedselproductie vereist is. En er hoeft bij het houden van consumptiedieren maar even iets mis te gaan en dan worden er opnieuw honderdduizenden afgemaakt.
In z’n boek gaat Lemaire uit van de evolutietheorie. Wel erkent hij dat die toe is aan herziening, want er zijn te veel verschijnselen die niet verklaard kunnen worden binnen de huidige theorie als zou de evolutie alleen een utilitaire machinerie zijn. Zo wijst hij op het voorkomen van onzelfzuchtigheid bij bijv. olifanten en chimpansees en van esthetische vermogens bij bijv. prieelvogels.
Ook vindt hij het laakbaar dat ethologen zich door hun evolutionistisch paradigma vroeger alleen beperkten tot het gedrag van dieren en wars waren over dierlijke gevoelens te spreken. Hij vindt een zekere antropomorfisering van het onderzoek een goede zaak, want daardoor krijg je als onderzoeker oog voor empathie, medelijden, zorgzaamheid en verdriet bij dieren. Dit maakt meteen duidelijk dat er continuïteit is tussen mens en dier: moreel gedrag is niet een uitvinding van mensen; aanzetten daarvoor komen al bij dieren voor.
Voor Lemaire is duidelijk dat het aanvaarden van de evolutietheorie niet kan samengaan met het geloof in een schepper: ‘Weliswaar blijft het mysterieus dat er ooit en ‘oerknal’ heeft plaatsgevonden en veel later het leven is ontstaan, maar in wetenschappelijke kringen is het idee van een persoonlijke godheid die zich met ons lot bemoeit en ons heil op het oog heeft een vrome wens en illusie, in ieder geval een overbodige veronderstelling.’ (p.388)
Hij heeft fundamentele kritiek op de houding van het christendom tegenover het dier. Daarbij maakt hij het zichzelf niet makkelijk, want hij confronteert zich met vele bijbelteksten waarin dieren voorkomen, niet alleen teksten die over dierenoffers gaan maar ook die waarin voor het belang van dieren wordt opgekomen. Z’n hoofdbezwaar is het antropocentrisme van christenen, want dat heeft volgens hem per definitie dieronvriendelijkheid als keerzijde. Dank zij de evolutietheorie is dit antropocentrisme doorbroken en kan eindelijk recht gedaan worden aan het dier, dat nu immers erkend wordt als mededier. Lemaire zegt het venijnig: ‘Al te lang is de zachte stem van het mededogen met elk schepsel overstemd geweest door de christelijke orthodoxie. Daarom juich ik het toe, omwille van het welzijn van dieren, dat de christelijke greep op de zielen minder wordt.’ (p.338)
Lemaire is zo eerlijk dat hij uitgebreid aandacht geeft aan het diervriendelijke standpunt van de protestantse predikant-arts Albert Schweitzer. Dat neemt niet weg dat Lemaire met z’n kritiek op het christendom een punt heeft: in de bestrijding van de slavernij hebben christenen voorop gestaan, maar in het opkomen voor dieren hebben zij het laten afweten. Ten onrechte, want anders dan Lemaire stelt geeft de Bijbel ons alle aanleiding diervriendelijk te zijn. Wel heeft de mens de opdracht gekregen te heersen over de dieren, maar blijkens Psalm 72 hoort dat heersen een dienend karakter te hebben. Verder is essentieel voor de omgang met dieren dat zij onze medeschepselen zijn. Dus ben ik het oneens met Lemaire dat het christelijke wereldbeeld een kloof veronderstelt tussen mens en dier en dat daardoor empathie met dieren niet gestimuleerd wordt. In de praktijk heeft hij helaas gelijk, waarom het hoog tijd wordt dat het diervriendelijke van de Bijbel door christenen in hun leven geactiveerd wordt.
Telkens bepleit Lemaire het humanisme te verruimen tot humanimalisme. Dat vindt hij de consequentie van het evolutionisme, dat ons immers geleerd heeft de dieren te zien als onze mededieren. We dienen Schopenhauer en het boeddhisme na te volgen door ons mededogen niet alleen te laten uitgaan naar onze medemensen maar evengoed naar de dieren.
Dit boeiende boek roept schaamte op over de vreselijke manier waarop we nog altijd dieren behandelen. Het moet eindelijk eens voor ons allemaal leven dat ook dieren ons mededogen waard zijn. Dit roept meteen de vraag op, om op één punt te concretiseren, hoe ethisch verantwoord het, zeker in de huidige omstandigheden, is geregeld vlees te eten.