Als jou een boekje aangeraden wordt door iemand wiens weg door het donkere dal gaat van chemokuren, moet dat wel een bijzonder werk zijn. En dat klopt. Meer geluk dan grijsheid. Spiritualiteit van de ouderdom (2013) van Jean-Jacques Suurmond biedt houvast en vreugde in tijden van vergaande moeite. Het is een bescheiden boekje, waarvan de eigenlijke tekst maar 38 bladzijden beslaat (het slothoofdstuk over een gedicht van Lucebert reken ik dan niet mee, want dat kon mij niet zo boeien). De inhoud is de prijs meer dan waard.
De boodschap van dit boekje haaks staat op een hedonistische levensinstelling. Daarin wordt als hoogste geluk gezien dat je al genietend uit het leven haalt wat er uit te halen valt. Het bijzondere van dit boekje is dat Suurmond niet goedkoop zegt: het gaat niet om het aardse geluk maar om God. Dat valse dilemma wordt bezongen in Gezang 75 van de Hervormde gezangbundel uit 1938: ’t Oog omhoog, het hart naar boven, / hier beneden is het niet! / ’t Ware leven, lieven, loven / is maar, waar men Jezus ziet. / Wat men hoor’ of zie op, aard’ / is ons kost’lijk hart niet waard’. Ik kan me hierin niet vinden, want wie in dit leven zijn aandacht uitsluitend op God wil richten, doet God te kort. God heeft er nu eenmaal voor gekozen om niet los verkrijgbaar te zijn. Hij is immers de Schepper en laat zichzelf dan ook niet alleen regelrecht door zijn Woord kennen maar evengoed indirect via zijn schepselen. Wie zich voor het aardse afsluit, doet dan ook afbreuk aan God als Schepper. Juist door van het aardse te genieten eren we God als Schepper, zeker als we het erkennen dat dit aardse uit zijn hand komt. Dat is het waarheidselement van het hedonisme.
Maar, en daar schrijft Suurmond over: wat als het genieten van het aardse moeilijk, zo niet onmogelijk wordt? Wat als je lichaam het door ouderdom al meer laat afweten, als je vertrouwde omgeving langzaam aan wegvalt, als je door chemokuren in een diepe put terechtkomt? Een echte hedonist zal zeggen dat hem daarmee alles uit handen geslagen wordt en hem de levenszin ontvalt. Zo iemand weigert dus te accepteren dat de oude vertrouwde mogelijkheden aan het verdwijnen zijn en de fysieke en/of psychische beperkingen gaan overheersen. Volgens Suurmond ben je er dan mee bezig het oude beeld van jezelf als iemand die alles onder controle heeft op het heden te plakken. Maar als je een onttakelde levensfase ingaat moet je niet blijven vasthouden aan de illusie dat je aan de knoppen van je bestaan zit. Als je dat wel doet word je onvermijdelijk bitter over de kool die het lot jou stooft of verongelijkt tegenover God die jou deze weg laat gaan. Je ziet alleen maar wat je niet meer kunt en niet meer hebt. Als resultaat hiervan is het leven voor jou niet meer waard geleefd te worden. Die levensinstelling maakt begrijpelijk dat tegenwoordig euthanasie wordt bepleit voor ernstige zieken maar evengoed voor levensmoede ouderen.
Suurmond wijst een andere richting. Aftakeling biedt juist een spirituele kans. Hij denkt in z’n boekje vooral aan de ouder-wordende mens. Maar zijn benadering is waardevol voor iedereen van wie het leven beheerst wordt door problemen. In feite zegt Suurmond: ook al kun je amper of niet meer genieten van de schepping (van je lichaam, je geest, de natuur, de cultuur), dan blijft altijd nog de Schepper zelf over. In dit verband verwijst hij naar 2 Korintiërs 4:16: terwijl de uiterlijke mens vervalt, wordt de innerlijke vernieuwd. Hij vervolgt dan heel treffend: ‘Zelden beseffen we dat die twee verschijnselen alles met elkaar te maken hebben: juist omdat de uiterlijke mens achteruitgaat, kan de innerlijke mens van dag tot dag vooruitgang boeken.’ Aftakeling ‘is een wekroep die tot overgave aan God kan brengen.’
Dit herinnert mij aan een uitspraak van Wilhelmus à Brakel (1635-1711), die ik in mijn ‘Omgaan met lijden’ aangehaald heb: ‘Dit te leeren, God te verheffen boven ’t hoogste van zijne blijdschap, dat is ’t wel waardig eens in verlating te komen.’ Feitelijk zegt Suurmond hetzelfde: het kan een zegen voor je zijn als jou alles uit handen wordt geslagen, want daarmee wordt een sterk appel op je gedaan je aan God vast te klampen. Je gaat het inzien dat niet jij maar God het centrum van de wereld is. Dit inzicht kan een einde maken aan al je geklaag en gemopper en je brengen tot verwondering over wie God is en wat Hij met jou wil.
En het bijzondere is: juist als je alle aardse houvast kwijtraakt en je tegelijkertijd aan God overgeeft, juist dan krijg je weer ruimte om te genieten van wat jou ondanks alle ellende toch nog raakt in je leefwereld. Suurmond: ‘We onder ogen ziet dat het leven eindig is, haalt meer uit het hier en nu (…) Besef van onze eindigheid haalt de vanzelfsprekendheid uit ons bestaan.’
Het mooie van deze spirituele wending is dat we minder met onszelf bezig zijn. Ons persoonlijke centrum verschuift. In Paulus’ woorden: ‘Niet ik, maar Christus leeft in mij.’ Suurmond zegt het zo: ‘Hoe minder ik uit mijn eigen centrum leef, hoe minder bezorgd ik over mijn leven wordt. God zorgt voor mij (…) Ons leven krijgt voor het eerst zijn volle waarde. De betekenis van ons leven ligt immers niet in onszelf maar voorbij onszelf in God.’ Ook Paulus erkent in 2 Korintiërs 12:7-9 dat een doorn in het vlees dichter bij de genade kan brengen.
Deze andere levensinstelling neemt de last van je ellende niet weg, ‘maar je kwelt jezelf er niet meer mee. Je legt er niet meer die extra lading op van boosheid of verongelijktheid.’ Je weet ‘dat je meer bent dan je beperkingen, in contact als je bent met God.’ Je staart je niet blind op wat je mist maar focust op God met zijn liefde en zijn plan voor jou. Zo blijft er kleur in je leven ondanks de moeiten waarmee je tobt.
Velen zullen een lang en lastig groeiproces nodig hebben om op dit niveau met de sores van hun leven te kunnen omgaan. Maar de kans bestaat dat je dwars door alle ellende en verdriet heen toch vaak een vreugdevolle stabiliteit bereikt, in het besef: het kan alleen maar beter worden – zoals een ziekenhuis-patiënt zei. Immers, óf je fysieke situatie verandert ten goede óf je gaat over naar de eeuwige vreugde.