Moet je als predikant je preek uitschrijven of hoor je uit het hoofd te preken? Bij het opruimen van een map kwam ik een Duits artikel en een Duitse brochure tegen die daar uitgebreid op ingaan: Jörg Rothermundt, Predigt als freie Rede uit 1979, en: Eckhard Altmann, Die Predigt als Kontakgeschehen uit 1963 (onder de rubriek ‘Teksten van anderen: Theologische teksten’, no.8 geef ik hiervan een weergave). Deze uitgaven herinnerden mij aan een kerkenraadsbespreking in plm. 1983. Toen kreeg ik kritiek op m’n preken, maar door de manier waarop die verwoord werd kon ik er niks mee. Toen formuleerde een ouderling dezelfde kritiek op een andere manier waardoor ik opeens perspectief zag: ‘Ik mis in uw preken de sjeu, levendigheid, betrokkenheid, maar kom dat alles wel tegen in uw preken tijdens een begrafenis. Wat is het verschil tussen die preken?’ Daar kon ik meteen op antwoorden: ‘De zondagse preken schrijf ik uit maar begrafenispreken niet.’ ‘Nou’, zei de ouderling, ‘dan weet u wat u moet doen.’
Dat was precies het zetje dat ik nodig had. Boekenmens als ik ben, wilde ik eerst wel ruggensteun hebben van mensen die daarover geschreven hadden. Maar in studies over de prediking kwam ik hier niks over tegen. Allemaal bepleiten ze: ‘Je moet je preek tot in detail uitschrijven, maar dan moet je op de kansel proberen je niet slaafs aan je manuscript te houden.’ Gelukkig kwam ik toen die brochure van Altmann op het spoor. Die laat zien dat het loskomen van je uitgewerkte manuscript nooit goed lukt en dat het in feite onmogelijk is met behulp van een uitgeschreven tekst contact te maken met je hoorders. Altmann lezend werd mij ook duidelijk waarom ik tijdens het voorlezen van m’n manuscript nog al eens een gevoel van verveling had (‘Nog zoveel bladzijden?!’) en waarom gemeenteleden zich soms afvroegen of ik zelf wel achter m’n preek stond.
Altmann en ook Rothermundt geven aan dat het alternatief niet is dat je helemaal uit het hoofd gaat preken. Zij bepleiten het werken met trefwoorden. Op deze manier bereik je dat je structuur kunt aanbrengen in je preek en dat je de hoofdstappen van je preek, de gedachteblokken, allemaal kunt plannen. Daarmee voorkom je dus ongestructureerd kletsen. Maar de aankleding van je trefwoorden tot heuse zinnen gebeurt op het moment van het preken zelf en reagerend op je hoorders kom je vanzelf ook tot allerlei kleine aanvullingen. Deze manier van werken betekent dat het houden van een preek een heus creatief proces wordt waar je met je hele persoon bij betrokken bent. Je volstaat niet met het zo goed mogelijk voorlezen van een vaststaande tekst maar je laat je door je trefwoorden stimuleren om de preek grotendeels ter plekke tot stand te brengen.
Natuurlijk, deze aanpak kent nadelen: niet elke zin zal even perfect lopen, je hakkelt zo nu en dan, je herhaalt soms uitdrukkingen, je formuleren had soms scherper gekund. Maar doorgaans vallen toehoorders daar niet over want de winst van het spreken met behulp van trefwoorden is overtuigend: je spreekt met grotere levendigheid, warmte en betrokkenheid; ook heb je meer oogcontact.
Het was mooi deze oude keuze van mij nog eens bevestigd te zien door die bekende Duitse teksten.